Nieuws

28 SEP 2022

Hoe Bewel aan de slag ging met een alcohol- en drugbeleid

Een alcohol- en drugbeleid is een samenhangend geheel van afspraken over hoe de organisatie omgaat met alcohol en andere drugs. Er bestaat geen standaard alcohol- en drugbeleid dat voor iedere organisatie geldt: een beleid moet binnen de organisatie, op maat, uitgestippeld worden

Zo heeft Bewel, 2de grootste werkgever van Limburg, samen met ZorGGroep Zin een alcohol- en drugbeleid uitgewerkt voor haar personeel. 

In oktober 2020 zijn we van gestart gegaan met een werkgroep bestaande uit begeleiders vanuit de verschillende afdelingen, personeelsdienst, vakbondsafgevaardigde, preventie-adviseur, directie…

Eerste opdracht van de werkgroep: een visie rond middelenbeleid uittekenen. Een uitdaging om iedereen op eenzelfde lijn te krijgen. De visie is doorheen het proces uiteindelijk helemaal tot zijn recht gekomen.

Een 2de uitdaging kwam er voor de pijler regelgeving. Nadenken over regels rond alcohol, illegale drugs, medicatie, gokken en gamen.

Een aantal thema’s zijn voor de hand liggend maar alcohol was geen evidente. Alcohol al dan niet toestaan tijdens personeelsfeesten, uitstappen, …? Hier hebben we met de werkgroep boeiende discussies over gevoerd en geprobeerd een gulden middenweg te vinden die past binnen de cultuur van Bewel. De tijd zal uitwijzen of het een passende regel is. Dit doen we door op regelmatige tijdstippen het beleid te evalueren.

Maar wat als de regel niet nageleefd wordt? Welke procedures passen we toe? In welke mate blijven we kansen geven aan de betrokken werknemer? Hoe zit het met sancties? Bewel kiest er voor om de betrokken werknemer kansen te geven en de mogelijkheid te bieden om het probleem aan te pakken door dit intern op te volgen en mogelijks door te verwijzen naar externe diensten. 

Ondertussen zijn we 2 jaar verder en zijn we beland in de laatste pijler nl die van vorming en voorlichting. Iedere begeleider, bediende, directie, … is verplicht de vorming ‘Hoe omgaan met alcohol en drugs op de werkvloer’ te volgen om gewapend te zijn als ze geconfronteerd worden met dit thema op de werkvloer. Op die manier kennen de begeleiders hun rol op de werkvloer en wordt er efficiënt opgetreden bij mogelijk alcohol- of druggebruik.

In kleine groepjes staan we in de vorming stil bij hun ervaringen met dit thema en geven we ze handvatten mee om hier op een goede manier mee om te gaan rekening houdend met de visie van Bewel. Deze sessies zijn van start gegaan in maart 2022 en lopen tot eind december 2022.

Moest u zelf interesse hebben om aan de slag te gaan en u wenst hierbij graag ondersteuning, kan u contact opnemen met uw regionale preventiewerker.

 

 

28 SEP 2022

Nieuw zorgpad: ‘wachtverzachter’

Herinvestering in zorg van de cliëntbijdragen in het kader de samenwerkingsovereenkomst 'Alcohol- en drughulpverlening en Preventie' tussen ZorgGroep Zin (CAD Limburg) en de Limburgse lokale besturen.  

Het doel

De wachtverzachter tracht de motivatie van (toekomstige) cliënten warm te houden en bijgevolg de kans op drop-out ten gevolge van de wachttijd te beperken.

De wachtverzachter heeft daarnaast een signalerende functie. Aan de hand van een risicotaxatie wordt er nagegaan of er sprake is van suïcide risico, risico’s voor aanwezige kinderen van cliënt, partnergeweld en grensoverschrijdend gedrag. Er wordt een inschatting gemaakt over de huidige situatie van de wachtende cliënten. Op basis hiervan kunnen er bepaalde alternatieve interventies worden voorgesteld. 

De doelgroep

  • Met het project ‘wachtverzachter’ richten we ons specifiek naar het cliënteel met een afhankelijkheidsproblematiek. 
  • Het gaat om cliënten die moeten wachten op een intakegesprek en/of cliënten die wachten op een vervolgafspraak. 

Het aanbod 

De persoon die in aanmerking komt zal telefonisch gecontacteerd worden. Er zal een gesprek plaatsvinden tussen de wachtverzachter en de cliënt. 

Deze opdracht zal waargenomen worden door Alissa Laudus.

Voor bijkomende informatie: wachtverzachter@zorggroepzin.be of deze infographic

 

27 JUL 2022

Gamen, een hobby of een stoornis? Vroeginterventie en behandeling van Gamestoornissen bij jongeren

Gamen, wat is dat?

Veel kinderen, jongeren en volwassenen houden van gamen, interactieve spellen die op elektronische apparaten gespeeld worden. Het unieke  aan games is net dit interactieve aspect: men kijkt niet passief naar een verhaal, maar bepaalt mee hoe het verhaal zich ontrolt. De speler krijgt directe feedback op zijn/haar keuzes en acties en dit bepaalt dan ook weer op welke manier hij/zij vooruitgaat en evolueert in het spel.

Er is een grote variatie aan games voorhanden, zeg maar voor elk wat wils. Heel wat spelen kunnen op verschillende manieren gespeeld worden, dit geeft een groot gevoel van zelfbeschikking.  

De jongeren en jongvolwassenen van nu zijn opgegroeid met games en leven in een wereld waarin gamen een volwaardige plaats heeft ingenomen in de vrijetijdsbesteding en waarin gamen in veel gevallen zelfs een aantal vaste waarden heeft verdrongen: tv kijken, een boek lezen, een gezelschapsspel spelen hebben op 20 jaar tijd heel wat terrein verloren.

 

Gamestoornis

In 2018 gaf de Wereldgezondheidsorganisatie het fenomeen gamestoornis een plaats in de lijst van ziekten en aandoeningen (ICD11; International Classification of Diseases) waardoor de problematiek wereldwijd erkenning kreeg na jarenlange discussie onder clinici en onderzoekers (Billieux et al., 2021).  Onze Hogere Gezondheidsraad heeft op basis van deze erkenning ook adviezen geformuleerd naar preventie, hulpverlening en onderzoek (Hogere gezondheidsraad, 2020)

De diagnose kan gesteld worden als er sprake is van aanhoudend controleverlies over het gaminggedrag, toenemend een voorkeur is voor gamen boven andere activiteiten, waardoor andere interesses en dagelijkse activiteiten verdrongen worden en een voortzetting van het gamen ondanks negatieve gevolgen. Er kan enkel gesproken worden over gamestoornis als het gamen een matige tot ernstige impact geeft in het persoonlijke, familiaal, sociaal, educatief of professioneel leen van de gamer en als dat minstens 12 maanden het geval is.

In de diagnostiek van gameverslaving dienen we een onderscheid te maken tussen gamers met een hoge betrokkenheid op gamen en gamers met een gamestoornis.  Om die reden zijn een aantal voorgestelde criteria weggevallen: tolerantie (meer gamen om hetzelfde effect te bereiken), onttrekkingssymptomen (zich ongemakkelijk voelen als men langere tijd niet kan gamen) en preoccupatie (veel denken aan gamen).

Dit is een belangrijke kanttekening voor heel wat gamers in de wereld: een passie hebben voor gamen is namelijk geen stoornis. Het gaat erom dat de passie op een harmonieuze manier in het leven ingebouwd kan worden, en dat het geen obsessie wordt (Vallerand et al., 2003). 

 

Wat maakt het zo verslavend?

Om uit te leggen waarom gamen bij sommige mensen leidt tot een gamestoornis, hanteren we net als bij middelenverslaving het Mens-Middel-Milieu paradigma: het is een samenspel tussen factoren in iemands omgeving, aspecten van de games zelf en persoonlijke factoren van de gamer zelf.

Wat betreft persoonlijke factoren is er een verband aangetoond tussen gamestoornis en Autismespectrumstoornissen (ASS) en is er ook een comorbiditeit met depressie en sociale angst (King et al., 2013).  Mensen met psychische kwetsbaarheid zijn gevoelig voor het ontwikkelen van een verslaving: het gedrag kan dienen als compensatie voor gemis (Kardefelt-Winther, 2014), maar omdat het verslaving in de hand kan werken, kan het compensatorisch gedrag het probleem worden dat zich nestelt naast de bestaande problematiek (Billieux et al., 2015).

Games zijn ontwikkeld om graag gespeeld te worden, dat kan men de game-industrie niet kwalijk nemen.  Gamedesign behelst echter meerdere doelstellingen, waaronder ook het financiële verdienmodel (hoe kunnen we winst maken met deze game?) Een game is succesvol als een gamer er zo lang mogelijk en/of zo vaak mogelijk naar terugkeert.  Als een gamer zich identificeert met een game, heeft hij er meer voor over: tijd, energie en geld, en zal hij er ook vrienden in willen vragen om samen te spelen: sociaal kapitaal investeren.  

Een derde factor in gameverslaving is het milieu waarin men leeft: is er ruimte voor alternatieven? Wordt er aandacht besteed aan de vrijetijdsbesteding van jongeren? Wordt er gesproken over de games die gespeeld worden en wordt het mee opgenomen in de opvoeding als een belangrijk thema?  Voor sommige jongeren is gamen één van de vele tijdsbestedingen en moet er weinig moeite gedaan worden om het onder controle te houden, voor anderen is gamen het enige wat binnen de mogelijkheden ligt en is het een grote uitdaging om hiermee op een gezonde manier om te gaan.

 

Motivatie

Volgens de zelfdeterminatietheorie geeft gamen een goed antwoord op onze drie psychologische basisbehoeften aan autonomie, verbondenheid en competentie.  In het gamen hebben we het gevoel van veel zelf te bepalen, verbonden te zijn met anderen en goed te zijn in wat we doen.  Dit zorgt ervoor dat gamen een autonoom gemotiveerd gedrag is: ik doe het omdat ik het de moeite waard vind, omdat het bij mij past en mogelijks zelfs een stuk van mijn identiteit vormt. 

De strijd met een gamestoornis is daardoor een hele uitdaging. Je kan immers iemand niet motiveren om met iets te stoppen of te minderen met een gedrag dat zoveel van zijn basisbehoeften vervult en dit al gedurende lange tijd. De doelstelling van interventie is dan ook nooit het minderen of stoppen met gamen, maar het autonoom gemotiveerd worden voor andere tijdsbestedingen, die op hun beurt de grote impact van gametijd verdringen.

 

Preventie en Vroeginterventie

In het werken met gamers is vroeginterventie belangrijk: ingrijpen op gezinsniveau voordat een verslaving ingang vindt.  Ouders spelen hierin een belangrijke rol: gamewijs opvoeden is vanaf men begint te gamen reeds een extra opvoedingstaak van de ouders van nu (Boonen, Stieglitz en Nijs, 2015). Wat gamen onze kinderen? Wat is normaal gamegedrag en wanneer moet ik me zorgen maken? Hoe kan ik een gesprek over gamen hebben met mijn kinderen? 

Vroeginterventie ligt op de scheidingslijn tussen preventie en hulpverlening: er is nog geen uitgesproken stoornis, maar als er niet ingegrepen wordt, kan het daarnaar evolueren. Veel ouders die om hulp vragen omdat hun zoon of dochter teveel achter de computer zit, kunnen ingeschakeld worden als actoren in vroeginterventie: Niet al deze jongeren hebben immers een ernstig probleem, en het kan echt helpend zijn als hun ouders op een gamewijze manier zouden omspringen met de vrijetijdsbesteding in huis. Hiervoor zijn ouderinfoavonden en online informatiekanalen die ouders de weg wijzen in deze onbekende en daarom ook vaak onbeminde wereld van het gamen (https://www.druglijn.be/drugs-abc/gamen; www.gameninfo.nl) . Ouders kunnen ook opvoedingsondersteuning vragen in de huizen van het kind. Zij organiseren lokaal in samenwerking met de preventiedienst van zorGGroep Zin regelmatig infoavonden ‘als kleine kinderen groot worden’ voor ouders rond het thema gamen.  VAD heeft onlangs ook een online tool ontwikkeld om stil te staan bij gamegedrag: www.gamelover.be, met een zone voor gamers en een zone voor ouders, een leuke aanrader.

Vanuit het netwerk Ligant wordt er daarenboven een vroeginterventietraject voor risicovolle gamers aangeboden. Centraal in deze gesprekken staat het reflecteren over het eigen gamegedrag en (de mogelijke) impact hiervan op verschillende levensdomeinen. Samen met de jongere en zijn ouders zoekt men naar mogelijke manieren om het gamen opnieuw in balans te krijgen met andere activiteiten. Vroeginterventie gaat uit van een kortdurende begeleiding en kan een brugfunctie betekenen naar meer intensieve vormen van hulpverlening (zie hulpverlening).

 

Hulpverlening

Soms komt het echter tot aanhoudende conflicten tussen ouders en gamer, omdat het gamen een greep heeft op de jongere die door de ouder niet meer getolereerd wordt. Op dat moment melden ouders zich aan bij een gespecialiseerde dienst voor verslavingszorg, of in ieder geval bij een hulpverlener die thuis is in de materie van gameverslaving. De hulpvraag luidt vaak: het moet gedaan zijn met dat gamen: een volledige gamestop lijkt de enige oplossing. Deze hulpvraag wordt meestal echter niet gedeeld met de geïdentificeerde patiënt: de gamer zelf. Met dergelijke hulpvraag belanden we bijna automatisch in een patstelling waarin de ouder verwacht dat de hulpverlener een gamer van zijn games afhelpt en de gamer verwacht dat de hulpverlener zijn ouders bij hun zinnen brengt en duidelijk maakt dat het gamen geen probleem is, maar de ouders zelf.

Het jongerenteam in de categoriale werking van zorGGroep Zin gaat in dat geval aan de slag met zowel ouders als de jongere, op zoek naar een gemeenschappelijk gedragen doelstelling, vaak ook naar een nieuwe (of terug naar de oude) manier om te communiceren met elkaar. Als ouders en jongeren naar elkaar luisteren en met elkaar in gesprek gaan, kan de vrijetijdsbesteding vaak wel aan bod komen als een belangrijk thema. 

In het individueel werken met de jongere rond vrijetijdsbesteding botsen we vaak op een drempelvrees die ontstaan is naar waardevolle alternatieven.  Een voorgeschiedenis van foute keuzes, negatieve ervaringen of een gebrek aan keuzevrijheid kan geleid hebben tot een aangeleerde hulpeloosheid.  Het tijdens een behandeling er niet in slagen om initiatief nemen is een nieuwe mislukkingservaring die een hulpverleningstraject reeds meermaals heeft doen vastlopen. 

Daarom hebben we Rebootkamp opgericht: ervaringsgerichte kampen voor gamers die worstelen met een overmatig gamegebruik en er niet in slagen om tot alternatief gedrag te komen: Tien gamers gaan een midweek op kamp met enkele doorwinterde hulpverleners en vrijwilligers en worden ondergedompeld in een gevarieerd activiteitenaanbod (avontuurlijk, speels, groepsdynamisch, in een niet-competitieve omgeving met ruimte voor elk individu), gecombineerd met gespreksmomenten waarin de jongeren nadenken over hun eigen krachten, waarden en normen en hun zelfbeeld tegen het licht van eigen gedrag houden.

Deze kampen hebben als doel een sterke boost van zelfvertrouwen te geven aan jongeren in het uitproberen van nieuwe kansen. Hun nood aan autonomie, competentie en verbondenheid wordt tegemoetgekomen op een heel andere manier, wat het monopolie van gaming aan het wankelen brengt. 

Deze kampen gaan gepaard met een oudergroep, waarin de ouders ook geïnformeerd worden over wat er mogelijks nodig is om gamegedrag te veranderen. Na de kampen wordt een hulpverleningsaanbod op maat voorgesteld, gebaseerd op de observatie die het kamp geboden heeft aan de hulpverlening. Voor de gamer zelf kan dit een groot verschil betekenen in bereidheid om in therapie te gaan: hij kent de hulpverlening en de aanpak is meer op zijn maat gesneden. 

Deze rebootkampen zijn ontstaan uit de schoot van zorGGroepZIn en werden gefinancierd door het ministerie van jeugd als innovatieve projecten in de jeugdwerking.  Mede door deze financiering is het aanbod uitgerold over heel Vlaanderen en is er een goede samenwerking op gang gebracht tussen verschillende diensten. Rebootkampen zijn op het internationaal congres voor gedragsverslaving in Yokohama in 2019 voorgesteld als beloftevolle methode (Boonen & Billieux, 2019) en wordt momenteel onderzocht naar haar effectiviteit. Momenteel is de tijdelijke financiering wegevallen en wordt er met microsponsoring gewerkt om het aanbod in leven te houden.  Mogelijks zal Zorgnet Icuro dit aanbod implementeren in het standaard zorgaanbod, wat een geweldige meerwaarde zou betekenen. 

 

Conclusie

Om te besluiten kunnen we stellen dat de hulp aan gamers en hun ouders aan de wieg ontgroeid is en in volle ontwikkeling is.  De wereldwijde erkenning voor het fenomeen gamestoornis heeft voor een kentering gezorgd, waardoor niet langer de vraag gesteld wordt of deze stoornis bestaat, maar wel op welke manier ze het best aangepakt wordt.  De werkwijze die hierboven beschreven werd, ervaringsgericht, met betrokkenheid van ouders en motiverend voor de gamers, is in de praktijk reeds beproefd en positief onthaald.

Voor verwijzing naar hulp in Limburg: www.ligant.be; www.zorggroepzin.be; voor inschrijving voor rebootkampen in heel Vlaanderen: www.rebootkamp.be.

 

Huub Boonen, Dimitri Das en Sarah Polders

 

27 JUL 2022

Een ambulant aanbod voor jongeren met een verslavingsrisico

Het zorgaanbod van de fusiegroep van het voormalige CAD en de VGGZ, met name ‘ZorggroepZin’, bestaat deels uit zorg voor problematieken waar verslavingsrisico aan vast hangt. Voor minderjarige jongeren en jongeren in de transitieleeftijd waar ook verslaving op de loer ligt is al meer dan 15 jaar een apart zorgtraject uitgewerkt: het jongerenteam. De voornaamste doelstelling is het gunstig beïnvloeden van de vaak moeizame communicatiepatronen en interacties met allerlei levensdomeinen die zich manifesteren wanneer jongeren verslavingsrisico’s aangaan.

In het jongerenteamtraject trachten we waar mogelijk om bij jongeren steeds de aanwezige ouders of de personen die deze rol op zich nemen bij een begeleiding te betrekken als relevante gesprekspartners. Af en toe worden ook siblings op consultatie uitgenodigd.

 

Pijlers van het jongerenteam

  • Ontwikkelingstaken van de jongere staan centraal. Ontwikkeling kan afgeremd of bedreigd worden door diverse factoren en verslavingsrisico is daar zeker één van. Leren een zelfstandig leven opbouwen, aangaan van relaties, ontplooien van eigen vaardigheden en zelfzekerheid zijn hiervan maar enkele voorbeelden. Om de interactie van risicovol gedrag voor verslaving en ontwikkelingstaken in kaart te brengen, worden alle levensdomeinen geëxploreerd. Tevens worden andere diagnoses (ADHD, ASS,…) of relevante levensgebeurtenissen (bvb overlijden, ziekte, trauma, problemen met siblings of ouders..) mee in rekening gebracht.

 

  • We kijken ook in het bijzonder naar de ontwikkeling van coping strategieën en hoe deze bemoeilijkt of bevorderd kunnen worden. Meer en meer zien we cliënten waar het risicogedrag meer is dan wat experimenteren. Hoe langer deze patronen zich voordoen, hoe meer risico op ontwrichting. Daarom willen we zo vroeg mogelijk in het ontwikkelen ervan een proces hierrond aangaan.

 

  • Bij de ontwikkeling van belangrijke ontwikkelingstaken mogen we niet vergeten dat een jongere opgroeit binnen zijn gezin en niet in een vacuüm. De ontwikkeling van de jongere en het gezin verlopen in een interactie met elkaar. De groei van een jongere verloopt in co-evolutie met het gezin. Deze co-evolutie speelt op zijn beurt een rol wanneer gezinnen geconfronteerd worden met middelengebruik. Greet Splingaer (2014) gebruikt hiervoor de metafoor van het ontwikkelingshuis, waar we zo dadelijk verder op ingaan.

 

Om de focus op deze 3 pijlers optimaal te maken, kiezen wij bij voorkeur een aanpak waarbij het gezin in als zijn facetten (en waar nodig) betrokken wordt. Maar we zijn in de eerste plaats een jongerenteam en geen gezinsteam. Werken met het gezin, is het middel om de jongere verder op weg te kunnen helpen in zijn ontwikkeling. We werken dus met de krachten en de mogelijkheden van het gezin en van de jongere.

We besteden van bij de start van het traject veel aandacht aan de setting van de gesprekken. Wie zijn de relevante gesprekspartners? Vooral bij het subsysteem van de ouders besteden we hier veel aandacht aan. Ouders, plusouders, pleegouders en soms ook grootouders. Allen maken zij deel uit van het co-parenting team (Mc Hale, 1997, in McHale 2000) van de jongere. Vaak worden zij dan ook allen betrokken op één of andere manier in het traject. Wanneer wij verwijzen naar de ouders in deze tekst, is dit met het co-parenting team in gedachte.

De gehanteerde gespreksmethodieken & inzichten steunen op een diversiteit van therapeutische achtergronden. Vaak steunen ze op systeemtheoretische (narratieve, contextuele, hechtingsgeoriënteerde, … ) maar eveneens client-centered, cognitief of andere ad hoc bruikbare werkwijzen. En uiteraard wordt gebruik gemaakt van de ‘typische’ werkvormen in de verslavingszorg en is motiverende gespreksvoering en psycho-educatie niet weg te denken.

 

Metafoor van het ontwikkelingshuis

 

Graag geven we kort het ontwikkelingshuis van Splingaer (2014) mee omdat de manier waarop hierin verscheidene thema’s benaderd worden onze vraagstelling sterk inspireert. Splingaer omschrijft 5 kernthema’s voor kinderen, gezinnen en hun bredere context:

1.     De regulatie van afstand en nabijheid: hechting en binding

Hoeveel nabijheid  en autonomie is er nodig binnen een gezin en dit tijdens verschillende levensfases? Zijn de noden van de gezinsleden op mekaar afgestemd?

 

2.     Het opbouwen van functionele structuur en organisatie

Op welke manier pakt een gezin dingen aan, is dit duidelijk? Een duidelijke structuur helpt om wat er op ieder van ons af komt, aan te pakken

 

3.     Het vormen van interne en externe grensmechanismen: affiliatie

Hoe gaan we om met de buitenwereld? Is dit toegelaten? In hoe verre? Gaat dit gepaard met positieve of eerder negatieve gevoelens?

 

4.     Het zoeken naar een eigen identiteit en betekenisvolle narratieven: inclusie

Door het contact met de buitenwereld ontstaan eigen identiteiten. Hoe reageert de buitenwereld op deze identiteiten? Zijn we in staat deze aan te passen in wisselwerking met wie rond ons staat? Bieden deze identiteiten voldoende houvast en zekerheid?

 

5.     Het omgaan met loslaten en afscheid nemen 

 

Hoe pakken gezinnen dit aan?

 

De metafoor van het huis maakt deze thema’s niet enkel voor de hulpverleners, maar ook voor de gezinnen zelf aanschouwelijk. Splingaer vergelijkt de groei van gezinnen met het samen bouwen van een huis. In dit huis vinden we:

1.     Fundamenten van het huis (hechting en binding)

Bij het bouwen van een huis heb je stevige fundamenten nodig. Dit bepaalt hoe veilig en stabiel een huis zal zijn. Bij de bouw wordt rekening gehouden met de ondergrond en welk soort gebouw er moet staan. Wanneer je wijzingen wil doorvoeren in het huis, moet je rekening houden met die fundamenten. Kunnen zij dit dragen?

 

Kinderen hebben in verschillende levensfases andere noden. Kunnen ouders voldoende afgestemd reageren? Voelen ze zich hiervoor voldoende gegrond?  Slagen ze er in om samen te werken als ouderpaar (co-parenting team)?

2.     Constructie van het huis (functionele structuur)

Zijn er in het huis afgesloten ruimtes? Kan iemand zich terug trekken of is alles open? Wat mag er binnen het huis, zijn er kamers waar andere regels gelden? Welke vrijheden worden toegekend?

3.     Ramen en deuren van het huis (affiliatie)

Is er veel inkijk mogelijk in het huis? Zijn er open of net gesloten deuren? Gaat een gezin er voor weinig inbreng van de buitenwereld of zoeken ze de dialoog op? Kan dit met vertrouwen gebeuren of eerder wantrouwen? Hoe wordt hulpverlening ervaren? Kunnen zij helpen of zijn ze bedreigend naar het kunnen van het gezin?

4.     Inrichting van het huis (inclusie)

Smaken en stijlen verschillen, mag dit te zien zijn in het huis? Of kiezen we voor een uniforme look? Adolescenten zoeken naar hun eigenheid, halen de buitenwereld binnen in het huis. Ziet het gezin dit als een meerwaarde of een bedreiging? Hoe dragen zij dit?

5.     Verhuizen en herinrichten (loslaten in verbondenheid)

Jongeren zoeken meer contacten buiten het huis, willen privacy, hun eigenheid ontdekken. Gezinnen staan dan voor een grote uitdaging: hoe laten we de jongere zijn eigen weg zoeken en zorgen we er tegelijkertijd voor dat het huis een veilige basis kan blijven?

 

Principe samen en apart

Binnen de begeleiding zien wij de ouders en de jongere apart per subsysteem, maar ook als gezin en dit binnen een afgebakend traject van 4 gesprekken. Beide constellaties hebben hun voordelen:

 

Apart:

      • De jongere krijgt apart de mogelijkheid om in vertrouwen over verschillende thema’s te spreken. Op die manier krijgen we een zicht op levensdomeinen die goed en moeilijk lopen. Er wordt gesproken over drugs en motivationeel gewerkt rond dit thema, maar ook andere thema’s zoals ouders, brussen en de onderlinge verstandhoudingen, school, vrienden, worden besproken.

 

De gesprekken met ouders worden voorbereid met het oog op communicatie, herstel en vertrouwen.

 

      • Het subsysteem van de ouders heeft eigen ontwikkelingstaken. Ook voor dit subsysteem is het zinvol hier apart over te kunnen spreken. Hoe werkt het co-parenting team samen als het gaat over de opvoeding van hun kind? Denken ze hetzelfde? Hoe wordt er met verschillen omgegaan? Hoe gaan ze om met grenzen en vrijheden? Wie bewaakt ze? Hoe komen deze tot stand? Hier spreken we over de functionaliteit van het ontwikkelingshuis (Splingaer, 2014).

 

      • Spanningen binnen het gezin of de partnerrelatie kunnen een nadelige impact hebben op de ontwikkeling en eventueel gebruik van de jongere. Maar ook andersom kan middelengebruik van een kind kan zorgen voor (meer) spanningen binnen het gezin of de partnerrelatie. Bij oudere opgroeiende kinderen komt de partnerrelatie terug meer op de voorgrond. Hoe worden we als ouders terug meer een koppel wanneer onze kinderen meer zelfstandigheid verwerven? Deze fase wordt beschreven binnen het verhuizen en herinrichten van het ontwikkelingshuis (Splingaer, 2014). Het is telkens zoeken naar nieuwe verbindingen en herverbinden. Het is zoeken naar loslaten in verbondenheid. Welke band krijgen we met elkaar als ouder? Hoe herverbinden we als ouder met een opgroeiende adolescent waarbij er meer afstand komt. (Hillewaere, 2008) Doordat we de ouders apart zien is het voor hen veiliger om deze thema’s bespreekbaar te maken.

Doordat we de ouders apart zien is het voor hen veiliger om deze thema’s bespreekbaar te maken.

Druggebruik is voor een gezin vaak een soort metafoor voor de gevaarlijke buitenwereld die binnenkomt in gezinnen met opgroeiende kinderen. Ook hier kunnen we refereren naar het onwikkelingshuis (Splingaer, 2014), met name naar het affiliatie-thema (ramen en deuren). Hoe gaat het gezin om met deze gevaren? Kan het dit als uitdaging benaderen? Wat met gezinnen die het gevaar niet zien of onderkennen? Soms moeten we ons noodgedwongen beperken tot het zo duidelijk en onomwonden mogelijk formuleren van de pijnpunten van de transitie. Dit zowel naar het gezin toe als het betrokken netwerk. Er kan doortastender gewerkt worden aan de pijnpunten als er engagement is.

Het is belangrijk om te peilen naar de opvattingen van elke ouder rond het risicogedrag. In welke mate maken zij zich zorgen over het risicogedrag van hun kind? Wat zijn hun waarden en normen over dit thema? Hebben eigen ervaringen of ervaringen uit de omgeving een invloed op hun denken hierover? Op welke manier gaan ze hierover in communicatie met de jongere?

Tot slot is het belangrijk om ouders steeds als expert van hun kind te zien. Ouders dragen kennis en informatie over hun kind mee. In deze levensfase zullen zij vaak van mening verschillen. Zij kijken met een andere blik naar de ontwikkeling in het verleden en zullen het huidig functioneren van hun kind vaak aftoetsen een andere levensdomeinen dan de jongere doet. Er is sprake van verschil in narratieven.

 

Samen:

Het gegeven dat er wordt opgesplitst met 2 co-therapeuten biedt nog een ander voordeel: er worden aparte therapeutische relaties aangegaan met de subsystemen en dit schept de gelegenheid om vanuit dit verschillend verworven perspectief en inzicht overleg tot stand te brengen tussen beide co-therapeuten. Het preciezer aanvoelen van verschillen en weerstanden en hiermee aan de slag gaan draagt m.a.w. vaak bij tot het bouwen van ‘communicatie-bruggen’ tussen de verschillende betrokkenen van een systeem.

      • Tijdens gezamenlijke gesprekken spreken we altijd over het gebruik/risicogedrag. We doorbreken het eventuele taboe om er goed over te spreken. Vaak wordt er niet of beperkt over gesproken. Vaak zitten jongere en ouders ook in een andere fase betreft motivatie tot verandering. (Prochaska & Di Clemente, 1986) Hierdoor loopt de communicatie over risicogedrag stroef. Gezinnen hebben soms de neiging conflicten uit de weg te gaan. In andere gezinnen kunnen conflicten net hoog oplopen. We stimuleren om conflicten vast te nemen en samen te kijken naar de betekenissen ervan. En we proberen hen op weg helpen om er in de toekomst zelf mee aan de slag te kunnen (blijven) gaan.

 

      • Een ander terugkomend thema is herstel en vertrouwen. Oog hebben voor het verlangen naar verbinding, de fundamenten van het ontwikkelingshuis (Splingaer, 2014), (vaak uitgedrukt in boosheid en frustratie) en de afstand overbruggen heeft een positief effect op het gezin en de gezinsleden. We gaan op zoek naar een nieuwe, beter passende verbinding als stap in de transitie. (Loslaten in verbondenheid, Splingaer 2014). Spreken over vertrouwen gaat vaak over de onderhandeling en het evenwicht tussen verantwoordelijkheden en vrijheden. Hierin terug een goed evenwicht vinden is belangrijk voor de jongere om zichzelf verder te kunnen ontplooien.

 

      • Binnen het werken met het gezin, is het zeker belangrijk de stem van de jongere niet uit het oog te verliezen. Integendeel, als jongerenteam zien we de jongere steeds als het kompas, om ons duidelijk te maken waar er groei nodig is en waar niet. Dit betekent niet dat we vervelende en moeilijke thema’s uit de weg gaan. We proberen het gezin aan te moedigen hier samen aan te werken, ieder op zijn eigen manier en met respect voor ieders eigenheid.

  

      • Soms zijn er ook moeilijkere gezinsthema’s die meer gezinstherapie vragen, waarbij het opportuun is broers en zussen mee uit te nodigen. De thema’s die besproken worden zijn vaak van toepassing voor het hele gezin. Soms blijkt dat verschillende kinderen worstelen met de nieuwe evenwichten die gevonden moeten worden. Wederom refereren we naar het herinrichten van het ontwikkelingshuis (Splingaer, 2014). Wanneer zijn we nog samen een gezin? Wat betekenen we voor elkaar? Hoe veranderen de relaties hierdoor? Ook bij nieuw samengestelde gezinnen komen er gelijkaardige vragen naar boven.

Binnen een jongerenteamtraject proberen we in een 4-tal gesprekken deze thema’s te bespreken en samen te verdiepen daar waar nodig. Indien we merken dat meer of andere zaken nodig zijn, kan het traject verlengd worden of worden andere trajecten overwogen, al dan niet binnen ZorGGroep Zin.

 

Apart aanbod voor ouders

Naast een aanbod voor jongeren is er ook een apart aanbod voor ouders of personen die in de ouderrol zitten. Ook hier is individuele opvolging mogelijk in de verscheidene regiokantoren (met dito diversiteit van de betreffende hulpverleners), dan wel deelname aan een groepsaanbod. Het groepsaanbod voor ouders is opgedeeld in drie aaneensluitende modules die elk op zich eindpunt kunnen zijn van het zorgtraject: 1. Een informatiesessie 2. Vier thema-sessies 3. Een terugkomgroep

1.     Informatiesessie: 

Dit is een laagdrempelige eenmalige gelegenheid tot informatie over: producten, aanpak & communicatie zonder “belasting” van die informatie door persoonlijke levensverhalen. Het beoogt ouders deels te sensibiliseren voor verslavingsrisico’s, deels te relativeren waar nodig. De impliciete informele ontmoeting (in pauze, nabespreking) met lotgenoten kan een voorproefje zijn op eventueel verder persoonlijk engagement in vervolgmodules.

2.     thema-sessies:

Gedurende 4 sessies wordt gedebatteerd met een vaste groep ouders over allerlei onderwerpen die hen nauw aan het hart liggen. Terugkerende onderwerpen zijn vaak schuld & schaamte, strategieën van aanpak, wantrouwen, juridische gevolgen, zelfzorg.. Qua hoofdmethodiek wordt gebruik gemaakt van de principes van ‘thema-gecentreerde interactie’ volgens Ruth Cohn, en een uitgewerkte hulpverleningsattitude geïnspireerd op het GROOD-werkboek van de VAD. De begeleiders zijn systeemtheoretisch georiënteerd wat zich eveneens weerspiegelt in de gespreksvoering. De drie pijlers die focus zijn in het traject ‘jongerenteam’ gelden ook hier als extra leidraad in besprekingen:

  • Welke ontwikkelingstaken spelen er mee voor de betreffende jongere en hun ouders/het gezin ?
  • Hoe verloopt de coping bij elk gezinslid ?           
  • Welke evolutie voltrekt zich in de hechtingsgeschiedenis binnen de deelnemende gezinssystemen ?

De bijzonderheid en ook de meerwaarde van deze werkwijze is dat lotgenoten met groter mandaat elkaar toestaan nieuwe narratieven te verkennen. Het sociaal effect is vaak dat sommige ouders hierdoor beter uit hun isolement van schaamte kunnen treden.

 3.     Terugkomgroep – module:

Dit is een halfopen groep waar ouders aan kunnen deelnemen die de vorige modules volgden. Dezelfde principes en methodes uit de voorgaande module worden gebezigd. Het effect ervan is hier voelbaar: ouders vertonen duidelijk meer eigen leiderschap en deskundigheid en dit komt de intensiteit en diepgang van de sessies ten goede. 

 

Slotwoord

Wanneer een jongere aangemeld wordt met een verslavingsproblematiek vinden we het belangrijk om dit binnen een bredere context te bekijken. Graag betrekken we hierbij het oudersysteem en werken we rond verschillende thema’s, waarbij het ontwikkelingshuis (Splingaer, 2014) ons een helpende metafoor biedt. Voor sommige gezinnen is deze brede blik bij aanvang spannend en soms is er weerstand. Toch wordt deze manier van werken veelal gewaardeerd éénmaal het traject lopende is. Andere gezinnen zijn dan weer tevreden dat ze de kans krijgen ook andere thema’s te bespreken, en vooral dit samen te kunnen doen. Zeker ouders van jongeren waar het al langer moeilijk loopt met de jongere zijn blij dat ze intensief betrokken worden in het traject. Ook wanneer jongeren (nog) niet bereid zijn om op gesprek te komen zijn ouders welkom in een apart traject. 

Herbert Jenaer, Daisy Hilven, Elise Sneyers, Huub Boonen en Lind de Brujin

 

25 JUL 2022

Gunstig rapport van de zorginspectie

Op 13 juni 2022 inspecteerde Zorginspectie het MSOC team (ambulante revalidatie verslaving) van Hasselt. De inspectie bestond uit drie delen: een gesprek met zorggebruikers, een gesprek over het kwaliteitsbeleid en een steekproef van 10 dossiers. De resultaten van deze inspectie werden gebundeld in een rapport door Zorginspectie. De voornaamste conclusies van de zorginspectie met betrekking tot deze deelwerking sommen we kort op in dit artikel. 

Goede scores 

We behaalden goede tot zeer goede scores op volgende items:

  • Zorggebruikers worden betrokken bij het beleid.
  • De context (OCMW, ouders, partners, justitie, andere zorgvoorzieningen) wordt betrokken bij het zorgtraject.
  • De resultaten van de behandeling worden systematisch verzameld d.m.v. uitkomstenmetingen.
  • Voor alle verbeteracties die op voorhand werden doorgegeven, controleerde Zorginspectie er drie. Ze stelden vast dat deze verbeteracties volledig waren uitgeschreven.
  • Hoewel hier geen financiering voor is voorzien, investeert zorGGroep Zin toch in outreachende initiatieven.

Onderstaande items worden opgevolgd en leiden tot verbeteracties indien nodig:

  • Afspraken rond toegankelijkheid en/of beschikbaarheid van gegevens
  • Ingediende klachten
  • Afspraken/regels/controlemaatregelen
  • Incidentmeldingen betreffende agressie en seksueel grensoverschrijdend gedrag
  • Het medicatiebeleid/de medicatie-incidenten

Werkpunten

Volgende items werden als een werkpunt aangeduid:

  • Het dossier van zorggebruikers bestaat uit verschillende onderdelen die op verschillende plekken worden bijgehouden (versnipperd).
  • Niet alle zorggebruikersgegevens zijn toegankelijk voor de betrokken teamleden.
  • Er zijn niet over alle gezochte elementen met betrekking tot het zorgplan afspraken.
  • Er kon in 5 van de 8 controleerde dossiers die minstens 6 maanden in begeleiding waren, aangetoond worden dat er een multidisciplinair overleg georganiseerd werd binnen de 6 maanden.
  • De afspraken over inzage/afschrift van het dossier zijn niet voor alle gecontroleerde elementen in lijn met de geldende regelgeving.
  • Ontbrekende informatie (vervaldatum, id-gegevens van de cliënt) op de medicatie en bewaring van medicatie

Omdat wij de beste zorg willen leveren voor onze cliënten en hun context, zijn we momenteel bezig met een plan van aanpak om bovenstaande werkpunten aan te pakken. Een plan met verbeteracties zal worden bezorgd aan Zorginspectie die dit verder opvolgt.

Het volledige rapport kan op aanvraag ingekeken worden. Hiervoor neemt u contact op met onze directie (Geert Vanham) of kwaliteitscoördinator (Marleen Janssen).

 

 

24 JUN 2022

GGZ Limburg brengt 18.000 Limburgers in contact met eerstelijnspsycholoog

1 op de 5 Limburgers kampt met lichte mentale klachten, zoals angst of stress. Maar slechts een handvol daarvan zoekt hiervoor psychologische hulp … waardoor die sluimerende problemen dreigen te verergeren. Daarom lanceren de netwerken Geestelijke Gezondheid Limburg de ‘eerstelijnspsycholoog’: een groep psychologen en orthopedagogen met wie je op korte termijn een professioneel gesprek kan aanknopen wanneer er iets knaagt. De bijhorende opvallende campagne – opgehangen aan het fictieve wonderdrankje ‘Happy Juice’ - moedigt 18.000 Limburgers aan om hun drempelvrees te overwinnen. 

Limburgers vinden de drempel nog te hoog om psychologische hulp te zoeken, en zo kunnen onschuldige situaties verergeren tot een ernstige problematiek. Vergelijk de situatie met die van een sporter. Als je een lichte blessure juist behandelt, geneest ze snel. Maar als je een kwetsuur blijft belasten, groeit ze uit tot een blijvend letsel.” 

De netwerken Geestelijke Gezondheid Limburg (Noolim, Reling en Ligant), waar zorGGroep Zin deel van uitmaakt, willen daarom de drempel tot psychologische eerstelijnszorg verlagen: ze lanceren samen de website www.ggzlimburg.be. Hier vind je meer informatie en een overzicht van klinisch psychologen en orthopedagogen in jouw buurt die je op korte termijn hulp kunnen bieden.